| 
			 | 
		||
| 
			
			De lotusbloem zoekt zijn plek, 
			
			Baant zijn weg door modder en
			
			Het zwarte water, pijnlijk verdriet, 
			
			De oever ziet en lacht. 
			
			
			
			Stomend water, 
			
			Als kwikzilver vloeit
			
			Door het lichaam, 
			
			Van de rusteloze man. 
			
			
			
			Modder verplaatst, 
			
			Water drijft weg. 
			
			Wachtend op de zon, 
			
			De zon, waar is de zon. 
			
			
			
			Wie heeft de steen, 
			
			De steen der wijzen. 
			
			Ik heb lood, lood zo zwaar, 
			
			Het is tijd, tijd,  Tijd voor goud.  | 
		



