Er staat (c)opyright op de gedichten van Cauwe, Marijcke U mag dit gedicht alleen gebruiken als u de auteursnaam en eventueel de website daarbij vermeldt.
Mijn minnaar moet zijn als de branding der zee, bruisend en stuivend, eindeloos schuivend zijn grommende golvenrij. Met schouders vol schelpen en wangen vol wier. Zijn lippen doordrongen van zout en van zon onstuimig mij nemend met de kracht van het dier op naar de toppen der branding van ´t komend getij met lust niet te stelpen. In zijn ogen een scherf van de maan en schilfers van stervende sterren. Hoog draagt hij mij hoog en ver ver voorbij de hoge horizon!
En ik, ik zal zijn als de bodem der zee huilend en juichend, tijdloos mij buigend onder zijn grommend geweld. Met borsten vol bedding en heupen vol hoop. Mijn lichaam doordrongen van zout en van zand op naar de toppen der branding, mijn trots is geveld; zijn lust is mijn redding. In mijn ogen weerspiegelt de scherf van de maan en de stervende sterren. Hoog draagt hij mij hoog en ver tot ik sterf in zoete zomerbrand!